Jack Keja

Tuindorp en Tuinwijk de kraamkamer van veel honkbalgeluk

door Johan Carbo

de Keja’s
Er was één onderwerp waarover je met Jack Keja maar beter niet kon beginnen: zijn broer. Zijn broer Wim. En dus begonnen we in de kleedkamer van het honkballen van UVV nog wel eens over zijn broer. Waarom ook niet? Broer Wim zat in de Tweede Kamer. Maar dat was het probleem niet zo zeer. Wel het probleem was dat Wim bij de interruptiemicrofoon stond namens de VVD. Afschuwelijk voor Jack. Het allerergste voor hem was nog dat zijn moeder inmiddels ook VVD was gaan stemmen. Die moeder was het op geen enkel punt met de VVD eens, maar toch overspelig. Zijn vader draaide zich om in zijn graf. Wist Jack. Hij zag de grafsteen soms een heel klein stukje oplichten. De Keja’s waren van huis uit ARP en later sociaaldemocraten. Zijn moeder moest zich schamen voor haar verraad aan vele generaties Keja, aan de antirevolutionairen, aan Joop den Uyl, en aan diens hofhouding van nieuwlichters. Jack probeerde zijn moeder nog te redden, zijn broer niet. Die liet hij doorgaan met Veronica, het piratenschip, Rob Out en Tineke de Nooij. Want dat speelde in die tijd. Wim deed mediazaken. Wim was ineens van Wassenaar en Aerdenhout. En van Geertsema en van de dekselse Haya van Someren-Downer met haar doorrookte mannenstem. Prachtige biografie verscheen er trouwens van die laatste, een vrouw met lef.

Wim was de enige arbeider in de fractie van de VVD. Hij bleef ook de enige. Hij was bankwerker geweest en machinist bij de koopvaardij. Ineens ging hij vanuit Purmerend (als ik me niet vergis) de politiek in. Jack moest in de kleedkamer van UVV toegeven dat broer Wim het helemaal zo slecht nog niet deed op het Binnenhof en dat hij een streepje voor had bij Wiegel. We waren het in de kleedkamer als jongelui op geen enkel punt met de VVD eens, behalve als het om Veronica en dat zendschip van Veronica in de illegale wateren ging. Prachtige muziek op de radio! De jaren zestig waren van de verpletterende popmuziek. Maar Jack bleef erbij dat je links moest zijn en links moest blijven. Zijn vader was onderofficier bij de genie geweest. Hijzelf, Jack, werkte bij de Demka en later Structon. Hij was technisch tekenaar. Aardappelen, vlees en groente plus de PvdA. Soms ondeugend: macaroni met ham en kaas. Maar liever hutspot of spruitjes.

UVV in 1957. Staande vlnr: Jack Keja, Wim Hiele, Jan Dassen, Adrie Hiele
Voorste rij: Jack Readon, Kees Hiele, Jan Kars, Harry Bos, Jimmy Stanton

Als heel veel honkballers uit de jaren vijftig en zestig bij UVV kwam hij uit Tuindorp. Net als Jan van Ewijk, Henk Heinen, Rob van der Linden, Jan van Oostrom, Hans van Driel-Krol, Roland van Bavel. Ik vergeet er nog een paar wellicht. Wim Elfrink ook? Kan zo maar zijn. Woonde die niet ergens bij de Van der Mondestraat? Van Moorselaar? Zou zo maar kunnen kloppen met Tuindorp en het aangrenzende Tuinwijk. Kars was een grensgeval. Die was meer van Tuinwijk. De Dodt van Flensburglaan. Jack Keja kon heel geestig vertellen over Jan Kars. Die werkte ook bij de Demka van ijzer en gewalst staal. Die was er zelfs iets hoogs met een stopdas. Jan Kars wilde Keja op weg naar het werk bij de Amsterdamsestraatweg nog wel eens snel achterna fietsen voor een praatje. Dan was Kars de leukste en meest amicale man ter wereld. Maar Kars had ook van die dagen dat hij iedereen straal voorbij fietste en – liep. Dan was hij onuitstaanbaar. Niet te pruimen en niet te peilen ook, die Kars. De botterik dan. Rijp voor pijl en boog. Herinneringen aan Jack Keja leidden ook tot een herinnering aan diens schoonvader De Bie. Een verschrikkelijk lieve man. Ongelofelijk bescheiden. Hij hield in schriftjes alles van het voetbal en honkbal bij UVV bij. Als je er met hem over begon dan kreeg de oude De Bie een kleur. Onopvallend stond hij langs de lijn, bij het voetbal en bij het honkbal. Het leek wel alsof hij dankbaar was voor die staanplaats op sportpark Hoge Weide. Ina Keja had een innemende vader. Begon over haar vader, de glimlach brak door. De glimlach? Welnee, de trotse stralende lach. Bijna niemand bij UVV kende hem. En toch was De Bie er altijd. ’s Winters diep weggedoken in de kraag van zijn warme jas.

Favorietenrol voor Jimmy Stanton
Jack Keja voetbalde bij UVV en ’s zomers deed hij er aan honkbal. Ik zag hem voor het eerst honkballen in 1964 in het tweede dat toen tegen elk reserveteam in Nederland was opgewassen, behalve tegen Sparta (met Corpeleyn en Witstok en José Faneyte zelfs nog even). Keja was korte stop. Enkele jaren had hij een watervlugge concurrent voor zich die hij altijd zou blijven beschouwen als één van de allergrootsten die ooit op de Hoge Weide had rondgelopen: Jimmy Stanton. Begon met Jack Keja over deze Amerikaans van de vliegbasis Soesterberg en hij was niet meer te stuiten. Maar ook lof voor iemand als werper Jack Reardon en voor Duncan en voor Matthew Campbell, ook pitchers van de basis. Laten we ook niet de werper Hazey Meredith vergeten. Won een keer in zijn eentje van HCAW. De Amerikanen van de vliegbasis bepaalden het sportklimaat in Utrecht. Stanton, Reardon en ook Keja (vanzelfsprekend) zelf hielpen mee met de aanleg eind jaren vijftig van het tweede officiële Amerikaanse honkbalveld in Nederland. PSV was UVV twee weken voor. Maar dat was geen kunst, zou iedereen bij UVV later zeggen. Bij PSV deed de gemeente de aanleg en was Philips de financier. Bij UVV deden de parochianen het allemaal zelf. Met hun eigen handen. Keja zou later vertellen dat hij toentertijd vaak krom liep van de spierpijn. Ook hij sjouwde met kruiwagens zand en metselde mee aan een tribune van B2-blokken. Er werd ook veel geritseld. Dat leerde iedereen van Kees Hiele. Oude telefoonpalen bijvoorbeeld. Voor de backstop. Jatwerk soms? Ook dat. Iedereen verwees naar Godfather Hiele als betrof het een Napolitaanse maffiafamilie.

Te weinig spelers? Kraan open, veld onder water
Jack Keja was joviaal en eigenwijs. Kon stijfkoppig zijn. Heel stijfkoppig! Nee was nee. Lastig, vond ook zijn lieve Ina. Maar ja was ja. En Jack Keja was overal voor te porren. Hij behoorde tot de protegés van Tom Klein en later diens vrouw Line. In de jaren zestig was hij playing-coach van het tweede honkbalteam. Over zijn aandeel is altijd onduidelijkheid blijven bestaan, maar toen het tweede in 1965 op degraderen stond, en tegen Storks zijn laatste kans kreeg, openbaarde het honkbalveld op de Hoge Weide zich op een zonovergoten zaterdagmorgen onverwacht voor iedereen als een openlucht zwembad. ’s Nachts was de waterkraan achter de werpheuvel open blijven staan. Helemaal uit zichzelf? Welnee, luidde de officiële verklaring, ’s nachts had iemand of had een groepje de kraan baldadig opengedraaid en was weggelopen. Wie o wie? Het kwam UVV in elk geval heel goed uit. Tegen Storks zouden de belangrijkste spelers ontbreken. Werper Henk Heinen onder meer, vanwege militaire dienst. Het gerucht wilde dat enkele UVV-ers ’s nachts al dan niet met een stuk in hun kraag naar het veld waren gereden en middenin een lange droge periode aan de kraan hadden gezeten. Voorzitter Klein? Harry Bos jr.? Jan Kars? Jack Keja? Die vier tezamen soms? Die namen gingen in elk geval al gauw rond. De bond begreep er niets van. Het had in geen weken geregend. Het was in heel Europa droog geweest. De scheidsrechter reisde toch met de trein van ver naar het zwembad. Ook de consul kwam poolshoogte nemen. Met lieslaarzen. Het klopte niet. Maar niemand kreeg er de vinger achter. Jack Keja zou later met een stalen gezicht het uitgaansleven de schuld geven. Dronken pubers uit de disco en de cafés. Maar wat hadden die nou in hemelsnaam helemaal op de Hoge Weide te zoeken? De degradatiewedstrijd werd verschoven naar een andere datum.

Op die andere datum won UVV van Storks, al was het met de hakken over de sloot. UVV ontsprong zonder natte voeten op het nippertje de dans met een grand slam van een Antilliaan op wiens naam ik maar niet kan komen. Wel op de namen van de andere UVV-Antillianen in dat knotsgekke duel met carnavalesk scoreverloop: Sheridan Gumbs, Ritchie Richardson en Kelvin Murray. Kees Hiele was opgetrommeld als catcher. Jan Kars stond op het eerste honk. Harry Bos jr. was buitenvelder. Jack Keja korte stop en coach. Wie waren er nog meer? Adrie Hiele. Peter Janssen. Hans Bus. En ja verdomd: die Antilliaan met die beslissende home run was Frank Royer. Old memories. Peter Terstall zat op de tribune. Die kreeg een standje van Line Klein, toen nog softbalvoorzitster. Terstall had vanaf de B2-blokken ‘dood gooier’ naar de iele donkere werper Merencia van Storks geroepen. Ook de Haagse Arubaan zelf pikte dat niet. Tumult en nog eens tumult. Op de balkons van de Cervanteslaan aan de overzijde van het kanaal smulden ze mee. Het was een wedstrijd waarmee het publiek zich vanaf de eerste inning luidkeels bemoeide. En UVV had daar zijn aanhang voor. Wim Hiele bijvoorbeeld. Peter Terstall als gezegd. Leen Slob. Henk Konings. Ronald van Bavel. Fred de Nijs. Cas Davids. Die laatste drie en nog een stel amusante honkbalheethoofden (Frans van Leusden) zouden later als het vierde het alom vermaarde bierteam gaan vormen. Het hoofdpijndossier van voorzitster Line Klein. Daarover zo dadelijk meer. Schorre kelen begeleidden het tweede in 1965 naar behoud in de hoofdklasse voor reserveteams. De tap in de kantine, toen nog onder de houten voetbaltribune, maakte overuren. Ook voetbalvoorzitter Harry Bos sr. danste mee in de polonaise, achter zijn zoon junior. Twee jaar later begon UVV onder die tribune kranten en tijdschriften te verzamelen. Met de opbrengst werd een nieuwe werper overgevlogen: Harold Wout. Die gooide ballen, zo hadden ze dat op de Hoge Weide nog nooit eerder gezien. Er kwam een demonstratie in de sneeuw en de timide jongere broer van Roley, die alleen maar de zon en de bloedhitte van Aruba gewend was, vergooide voor de rest van zijn leven zijn dure werparm waarvoor heel UVV maanden en maanden oud papier had ingezameld.

De komkommers kwamen met tassen vol de kleedkamer in
Later werd Jack Keja coach van het derde. En zijn meest bijzondere speler was toen een Japanner. Met die Japanner viel aanvankelijk geen woord te wisselen. Hij boog alleen maar. Hij boog voortdurend als een knipmes. En als Keja in gebarentaal iets duidelijk wilde maken, nam deze Yoshi Shirai meteen zijn pet af. We zeiden tegen de Japanner dat hij vooral niet zo veel moest buigen tegen ouderen. We waren bang dat de helft van UVV met spit het bed zou moesten houden. Hij was hier voor zijn studie. Shirai verdiepte zich in de teelt van komkommers. Hij werkte in de kassen in Harmelen. Hij woonde bij mijn moeder op kamers. Vaak bracht hij de avonduren bij Jack en Ina Keja door in de verste uithoek van het Kanaleneiland met uitzicht op de schepen. Was het niet de Rooseveltlaan? Kees Hiele woonde toen een paar portieken verderop. Heel UVV at in die dagen komkommer. Shirai bracht ze mee de kleedkamer in, tassen vol, zo uit de kassen van Harmelen. UVV is eigenlijk één grote avonturenroman. Shirai reed in een auto die met garen en band bij elkaar gehouden werd. Je hoorde hem al op het veld aankomen als hij slechts bij het Majellapark reed. Er was voortdurend iets aan de hand met de accu. Dan belde hij natuurlijk naar Jack en Ina Keja. De Japanner rookte ook zeer eigenaardige sigaretten. Van die smalletjes. Vonden wij een beetje verwijfd. Maar dat was Yoshi Shirai allerminst, verwijfd. Maar hij was wel anders. Voor het eerst voelde het alsof wij honkbalden met de Chinees van om de hoek. Zijn Nederlands bleef beperkt. En maar lachen met die ene gouden tand. Nooit zijn we op het idee gekomen een woordenboekje Nederlands-Japans aan te schaffen. Raar eigenlijk. Het zou wel iets hebben gehad, zo’n soort Prisma.

Op de tonen van een draaiorgel uit Wijk C
Jack Keja eindigde zoals hij begon: als pitcher. Eind jaren vijftig wiep hij in het eerste, afwisselend met Gerrie van Moorselaar. Luchtmachtofficier Jack Reardon sneed hem verder de pas af. Hij werd in de latere jaren zeventig werper van het vierde. Die ploeg onder leiding van Wouter Baars verzamelde altijd voor een wedstrijd bij Dikke Dries in de Waterstraat in Wijk C. Niet voor de deur ’s middags om twaalf uur maar aan de toog. De barkrukken waren nog warm van hun vorige avond. Achter de backstop speelde het draaiorgel uit de binnenstad van Utrecht. Gezelligheid kende geen tijd. Het vierde deed aan ballotage toen niemand meer bij welke afdeling van UVV ook dat woord nog in de mond wilde (en durfde) nemen. Arie Hagen was ook toegetreden tot dit exclusieve gezelschap waarop het bestuur geen greep kreeg. Toen die eens honkbalde met een strandhoed op kreeg Line Klein zowat een zenuwinzinking. Vlugzout als redding voor Line. Van Bavel moest zijn honkbalpak vaak uit elkaar trekken omdat het een week lang opgevouwen en bezweet in zijn sporttas was gebleven. Ook het rayonbestuur kreunde over een stel kermisklanten die zo ontiegelijk ver van de kudde der KNBSB waren afgedwaald. Van Bavel sloeg eens een honkslag en in plaats van bij het eerste honk te beginnen rende hij maar gewoon meteen naar het derde. Het bracht iedereen in de war. Van een VAR hadden we nog nooit gehoord. Het was soms een parodie op honkbal. Maar zelfs Jack Keja genoot in het vierde. Hij liet er zijn auto voor staan en nam de fiets. Elk jaar werd het vierde kampioen. Elk jaar zag het vierde af van promotie. Onder een deken in een kruiwagen ging een krat bier de dug-out in. Of waren het er twee? Het kon niet, het mocht niet, maar het gebeurde wel. Jarenlang nog honkbalde Jack Keja er samen met zijn zoon Jacco in één team. Hij speelde ook in het zaterdagvoetbal. Tegen Kamerik en Westbroek. (Ik kneusde daar in Kamerik als keeper zelf alle ribben die ik in mijn lijf had). Hij bleef zijn hoofd schudden over de partijkeuze van zijn broer. Maar hij werd ook gaandeweg milder toen Kok bij de PvdA de ideologische veren van de sociaaldemocratie van zich afschudde. Ook al een Wim! Wie kon je nog vertrouwen? Wie bleef zijn herkomst trouw?  

Van zijn pensioenjaren heeft de harde werker Jack Keja niet of nauwelijks kunnen genieten. Hij kreeg een zware hersenbloeding. Onderging verpleging op verpleging. Hij stierf veel te jong. Peter van der Ster sprak op de crematie mooi over hem, en terecht. Misschien had Jack in zijn leven wel iets minder bescheiden mogen zijn. Hij coördineerde in 1988 het boek over veertig jaar honkbal bij UVV. ‘De eerste inning’. Een glossy. Een prachtige pentekening van de artistieke Peter Terstall sierde de cover. Alle schrijvers lieten zich naderhand in het zonnetje zetten. Maar de man die toch de grootste bijdrage leverde was Jack Keja. De schaduw. Hij liep het jubileumboek ook zelf te verkopen in het UVV-paviljoen. Ik eindig met een opmerking die hij in 1988 maakte. Om nooit meer te vergeten: ‘Stond ik bij een tafeltje kaarters met prachtige boeken. Ze kostten een grijpstuiver. Hoe vaak ik niet ‘nee’ te horen kreeg. ‘Nee’ van doorgewinterde UVV-leden. Te duur. Te duur dat jubileumboek waaraan we wekenlang gewerkt hadden. En het zag er zo schitterend en verzorgd uit! Liep ik weg en bestelden die doorgewinterde UVV-leden hun volgende rondje pils met bitterballen en kaas en worst. Dat mocht wel geld kosten. Dan dacht ik wel eens: ik stop ermee. Ik doe niks meer bij UVV. Maar de volgende dag was ik er weer. UVV hoorde net zo bij me als ’s ochtends opstaan, wassen en scheren.’

 xxxxx